Op de foto's ziet men enige bewerkte stukken van paarden beslag.
De paarden van Romeinse ruiterij hadden ook vele soorten hang
Medaillons.
Tevens in het optuigleer veel leerbeslag.
De ruiters verging het zo in de periode van...
1ste eeuw na Chr., IJzendoorn, hoogte. 16 cm.
De wapenuitrusting van Romeinse ruiters was veel fraaier dan die van infanteristen uitgevoerd.
Deze wangklep is los gevonden, opgebaggerd uit de Waal. Op het middenvlak van de wangklep
staat een naakte man. Hij heeft een helm op en een mantel aan, en draagt zwaard en schild.
Het is ongetwijfeld een afbeelding van de oorlogsgod Mars.
De ruiterij vormde in de Romeinse tijd een belangrijk onderdeel van het leger. Bij gebrek aan eigen recruten
wierven de Romeinen hun ruiters uit bevriende buurvolkeren. Een cavalerie-eenheid (ala) bestond uit ongeveer
500 ruiters, onderverdeeld in 16 turmae van elk 32 man. Aan het hoofd stond de decurio, een officier met Romeins
burgerrecht. Na 25 dienstjaren zwaaiden de cavaleristen af en kregen als beloning voor hun trouw het Romeinse burgerrecht.
De wapenuitrusting van cavaleristen verschilt wezenlijk van die der infanteristen. De cavalerie had bijvoorbeeld
vlakke ovale schilden die klein waren, terwijl de infanterie grote, sterk gewelfde exemplaren gebruikte van langwerpig,
ovaal of rechthoekig model. Het zwaard van de infanteristen was iets korter dan dat der cavaleristen. Legionairshelmen
zijn meestal eenvoudig van uitvoering en zonder versierselen. Ruiterhelmen zijn vaak fraai versierd, zoals dit exemplaar laat zien.
Voorop de helm prijkt een schitterende helmband, in hoog reliëf versierd met een stralenkrans van eikenbladeren
met in het midden een vrouwenbuste. Onder de helmband is een tafereel gegraveerd: geveldriehoeken met daartussen
een boom Op het smalle reepje onder dit tafereel staat de naam van de eigenaar ingeponst. Hij heette Vannius.
Ook de wangklep van de helm is fraai versierd met een voorstelling in reliëf. Een ruiter te paard buigt zich naar rechts
om met zijn speer een vijand die op de grond ligt te doden. De vijand is door een beschadiging van de wangklep
nauwelijks zichtbaar, maar uit de houding van de ruiter kunnen we zijn aanwezigheid afleiden. Of de voorstelling op
de andere wangklep dezelfde was, zal altijd een vraag blijven.
De helm werd in delen opgebaggerd uit de Waal bij Nijmegen, een van de wangkleppen ontbrak en de ijzeren
helmkap was zwaar gecorrodeerd en gedeeltelijk vergaan. Intussen is de helm zorgvuldig gerestaureerd,
ontbrekende delen van de helmkap zijn aangevuld en de bronzen elementen, de randen, de helmband, de wangklep
en een rozet op de achterkant zijn schoongemaakt en opnieuw bevestigd.
De andere wangklep is los gevonden, ook opgebaggerd uit de Waal, in dit geval bij IJzendoorn (Gld.).
Delen van het scharnier waarmee de klep aan de helm was bevestigd, zijn zichtbaar aan de bovenkant.
Op de plaats waar het oor van de ruiter zat, heeft de kunstenaar in het bronsblik een oor gemodelleerd.
Op het middenvlak van de wangklep is een staande naakte man in reliëf weergegeven met een helm op het hoofd,
een korte mantel om de schouders, een zwaard in de rechterhand, met de linkerhand steunend op een schild.
Het is ongetwijfeld een afbeelding van de oorlogsgod Mars .
1ste eeuw na Chr., Nijmegen, hoogte. 30 cm.
Ruiterhelmen zijn geen alledaagse vondsten, het is dan ook zeer moeilijk de teruggevonden exemplaren te dateren.
Tegenwoordig wordt zowel de ruiterhelm als de losse wangklep in de eerste eeuw na Chr. gedateerd.
De ruiterij vormde in de Romeinse tijd een belangrijk element van het leger. Terwijl de zware infanterie de ruggengraat
van het leger vormde, werd de beslissende slag vaak juist door de veel beweeglijkere cavalerie gestreden.
Aangezien de Romeinen niet in staat waren omvangrijke ruiterijeenheden uit hun eigen geledingen te recruteren,
deden ze hiervoor een beroep op bevriende buurvolkeren, Numidiërs, Iberiërs en Kelten. Aan een Romeins legioen
werden enkele niet-Romeinse cavalerie-hulptroepen toegevoegd.
Zo'n cavalerie-eenheid of ala bestond meestal uit ongeveer 500 ruiters, onderverdeeld in 16 turmae, elk 32 man sterk.
Aan het hoofd van een turma stond de decurio, een officier met Romeins burgerrecht. Zijn manschappen, gerecruteerd
uit de niet-Romeinse bevolking van de provincies, konden zich juist door hun dienstneming in het Romeinse leger het
Romeinse burgerrecht verwerven. Na 25 dienstjaren zwaaiden zij af en kregen als beloning voor hun trouw het Romeinse
burgerrecht. Een getuigschrift, van duurzaam brons gemaakt, waarin dat officieel vermeld stond, diende hun als bewijs.
Dergelijke getuigschriften, militaire diploma's genaamd, worden verspreid over het grondgebied van het hele voormalige
Romeinse rijk teruggevonden.
Romeins burgerrecht was een gewild bezit voor de inwoners van de provincies. Het bood de bezitter en diens familie
allerlei juridische voorrechten. De zoon van een soldaat die zijn diensttijd in de hulptroepen had volbracht, kon bijvoorbeeld
zelf dienst nemen bij een legioen waarvoor het Romeinse burgerrecht vereist was. Het voordeel van dienst nemen in
een legioen waren de goede loopbaanvooruitzichten. Het was overigens ook een voetsoldaat mogelijk via dienstneming
in het leger het Romeinse burgerrecht te verwerven. De hulptroepen bestonden namelijk niet alleen uit cavalerie,
maar ook uit infanterie. Ter versterking van de legioensinfanterie werden kleine, licht bewapende infanterie-eenheden,
cohortes, ingezet, gerecruteerd uit de niet-Romeinse bewoners van de provincies. Deze cohortes vormden tezamen
met de cavalerie de auxilia, de hulptroepen van het Romeinse leger.