APPROXIMATELY 2E---3E---EEUWS A.D.
MATRIAAL: BRONS.
'T 1E CONTACT VOOR DE INHEEMSE LEGIONAIRS ALS ZE AFGEVOERD WERDEN NAAR 'N KAMPEMENT ALS BIJVOORBEELD
IN NOVIOMAGUS = NIJMEGEN.
***************** 'T KOPS PLATEAU *******************
Het eerste dat een soldaat leerde, was om te marcheren. Zo zegt de historicus Vegetius dat het belangrijkste punt
van het leger de snelheid van het marcheren was. Wanneer men achterlopers had, werd het leger snel opgesplitst
en werd het chaos wanneer zij aangevallen werden. Zij waren dan dus zeer kwetsbaar voor een aanval.
Het leren van het marcheren werd hen geleerd om als een gehele lijn te marcheren zodat het overkwam als een
krachtig geheel. Ook dit moest snel gebeuren.
Om dit allemaal aan te kunnen moest men veel trainen; op een zomerse dag moesten de soldaten 20 Romeinse
mijlen (30K) lopen in 5 uur. Dat is 6KM/uur wat zwaar is op een hete zomerdag met pantser en bewapening.
Naast dit lopen zijn er ook nog andere trainingen zoals het dragen van zware materialen, sprinten, lang en hoog springen
en zwemmen.
Nadat je de fysieke trainingen hebt gedaan, ga je door naar de vechtkunst om goed en effectief met wapens om te gaan.
Zo begon men niet meteen met een echt zwaard. Men kreeg om te oefen een houten zwaard en houten schild.
Veel zwaarder dan het originele zwaard en schild. Een houten zwaard en schild waren twee keer zo zwaar als dat
van de originele. Men dacht dat je hierdoor twee keer zo goed kon vechten. Dit werd niet gedaan op een persoon,
maar met speciale onderdelen.
Wanneer men dacht dat je het wel onder de knie had, mocht je het tegen een ander persoon uitproberen.
Deze training wordt ook wel Armatura genoemd. Wanneer je gereed was, mocht je officieel het leger in om
te vechten op een veldslag.
De bepantsering van een Romeinse soldaat is in de loop der jaren keer op keer veranderd. Steeds werd de
bepantsering verbeterd. Tot ongeveer 80 jaar na de tijd van Caesar droegen de soldaten nog maliënhemden.
Dit veranderde in de tijd van Tiberius. De maliënhemden werden vervangen door een gesleden plaatharnas.
Men had twee verschillende types. De verschillen liggen tussen het bij-elkaar-houden van het harnas.
De borst- en bovenrugplaat werden bij het ene type door middel van een haak aan het onderste deel
van het harnas vast gemaakt. Bij het andere type door middel van riemen en gespen. Daarnaast had men
ook een helm op tijdens het vechten als bescherming voor het hoofd. De helm heeft een lange geschiedenis
en is in de loop der tijd van vorm veranderd.
Tijdens een man-op-man gevecht moest men zowel aanvallen als zich verdedigen. De aanval was indrukwekkend.
Tijdens het aanvallen gooide men eerst zijn zware speer, daarna zijn lichtere speer en daarna stormden ze op de
vijand af met een zwaard in hun hand. Mochten ze dit zwaard verliezen, dan had men een dolk om die te gebruiken.
Natuurlijk had men ook nog een zwaard van een overledene kunnen pakken. Die speren heten ook wel een pilum.
Het is in principe niet de speer die wij normaal kennen. Wij zien de speer als een lange stok met aan het einde een
scherpe punt van ongeveer 10cm. Een pilum heeft een kortere stok en het ijzeren deel is vanaf het hout cilindervormig
en is aan het eind met een scherpe punt voorzien. Op die punt zitten aan de 2 zijkant en hoek van minder dan 90 graden.
Hierdoor kon met het niet zo makkelijk uit de wond halen. Kon men dat was het met pijnlijke gevolgen en hield men er
een blijvend letsel aan. Dit wapen was dus zeer effectief.
Het zwaard was in het begin van de Romeinse tijd een soort van dolk. Hierbij liep het lemmet vanaf het handvat naar
een punt toe. Later werden de zwaarder wat meer parallel en waren dus van het handvat eerste helemaal recht en
op het eind nog een punt.
Ter verdediging bij een man-op-man gevecht had men een schild. In het begin van de Romeinse tijd was het nog
een ovaal schild. Maar later werd de vorm veranderd en weer het als een rechthoek gevormd. De schilden boden
vooral bescherm tegen inkomende pijlen en werden ook gebruikt voor de bekende schildpadformatie. De schilden
waren gemaakt uit houten latjes die in 3 lagen op elkaar waren gelijmd. De Romeinse vloot.
Toen de Romeinen steeds meer grondgebied kregen, kwamen ze uiteindelijk in oorlog met hun rivalen: de Carthagen.
De eerste Punische oorlog brak uit. De Romeinen hadden als bekende eigenschap meester te zijn in veldslagen op land
Maar de Carthagen waren meester op het gebied van oorlog voeren op zee. De Romeinen werden gedwongen om
100 schepen te maken, anders zouden ze de oorlog nooit kunnen winnen. Men maakte de schepen na op het model
van een gezonken Carthaags schip. Het schip was een galei, het werd geroeid door meer dan één roeibank.
Het Romeinse schip telde 5 roeibanken, de quinquereme. Bij dit schip was het de tactiek om de vijand zo hard
mogelijk te rammen en hen tot zinken te brengen. Men had daarvoor een uitsteeksel aan de voorkant van het
schip onder de zeespiegel in de vorm van een snavel. Dit was om de vijand te doorboren en vele schade aan het
schip te richten met als doel ze te laten zinken.
Omdat de Romeinen beter in het vechten waren met zwaard en speer en niet met boten, vond men de ‘raaf’ uit.
Dit was een loopplank die men kon besturen. Voordat men de plank aanlegt, staat het nog verticaal. Aan het einde
van die loopplank zit een ijzeren punt. Wanneer men dicht genoeg bij het schip is, laat men die plank met een enorme
vaart vallen en door de ijzeren pin zal het muurvast zitten zodat de vijand de plank niet eraf kon halen. Op deze manier
kon men het schip enteren. Dit bleek een groot succes te hebben: Men overmeesterde hiermee 50 schepen.
Door het grote succes, bouwde men een vloot op van 350 schepen. De Romeinen wonnen vaak van hun vijand,
maar de zeer slechte weersomstandigheden waren onverslaanbaar: 270 schepen werden verwoest door de brute
weersomstandigheden, en 100.000 Romeinen verlieten het leven. Men bouwde daarna in een rap tempo van 3
maanden nog eens 200 schepen erbij en men begon in 231 v. Chr. een aanval op de Carthaagse vloot en men versloeg ze
Vanaf die veldslag hadden de Romeinen de positie van de Carthagen overgenomen als heer en meester op de zee.
Men werd heel erg beïnvloed op de tekenen van de goden. Wanneer men slechte voortekenen had, vaarde men
niet uit op zee. Men geloofde hier zeer sterk in, behalve de Consul. Hij was gehaaid op oorlogvoeren en negeerde
de voortekenen en uiteindelijk werd hij toch verslagen.
De schepen quinqueremes hadden ongeveer 300 zeelui aan boord en 120 mariniers. De zeelui zagen hun positie
op het schip niet als slavernij. Zij zagen zichzelf ook als slaven en waren daar dan op trots op waardoor het leven
op het schip niet erg gespannen was. Men kreeg ook na zoveel jaar in dienst te hebben gezeten burgerschap.
De geschiedenis van de Galeien is indrukwekkend. De Grieken en Phoeniciërs hadden deze schepen ontworpen.
Tussen 1000 v. Chr. werden de riemen steeds een standje hoger gezet. Men begon met 2 riemen op het schip.
Deze schepen heten biremes. Later voegde men er 3 toe, de triremes. Nog later gebruikte men er 4, de quadremes.
En tot slot 5 riemen, de quinqueremes, die de Romeinen veel hadden gebouwd. Vele historici twijfelen over de manier
waarop een Trireme vooruit werd gebracht, maar men gaat ervan uit dat er 1 man per riem was en men op 3
verschillende niveaus boven elkaar zat. Op een Trireme zaten 170 riemen: 62 roeiers op het bovenste niveau en 54
op het middelste niveau en nog eens 54 op het onderste niveau. Men denkt dat de Triremes en de Quinqueremes
ongeveer 40 meter lang waren en 5 meter breed ;de roeiers waren in sommigge gevallen ook gallei slaven die onder
n vast trommelgeroffel gelijks moesten roeien om gelijke tred te houden dit alles onder controlle v.d. zweep
de slaven zaten ten alle tijden aan elkaar vast geketend dus als n gallei onder ging was t voor de arme slaven ook over.
Naast de ‘raaf’ en de scherpe punt aan de voorkant van het schip, had men ook nog andere middelen en manieren
om aan te vallen. Men had vaak een katapult aan boord. Een indrukwekkende manier van belegeren was in de
haven van Syracuse in de oorlog met Hannibal. Men maakte 2 schepen aan elkaar en hadden er een toren op
gemaakt. Daarboven zette men boogschutters en speerwerpers om vanaf een hogere positie een effectievere
manier had van aanvallen. Vaak het men ook een stormram aan boord in soort catamararang dus men probeerden
ook overal op de zeeën superieur te zijn.