oorlepeltje

Zilveren oorlepeltje tevens tandenstoker, nagels reiniger, en voor tal van andere toiletaire handelingen.

't Kleinood is te plaatsen in de Romeinse-Hollandse tijd waarschijnlijk 2e eeuws A.D.
Lengte: 12 cm.

Goden en rituelen

Voor landbouw-volkeren waren het weer en de seizoenen van grote invloed op hun dagelijks leven. Veel handelingen die we ‘ritueel’ noemen, hebben te maken met het vieren van belangrijke momenten in het jaar of het bezweren van de natuur. Men hoopte op voldoende zon en regen, op veel kalveren en een goede oogst. Daarnaast nam de verering van de eigen voorouderen een grote plaats in het leven van de Noord-Hollandse kustbewoners. Uit met name recent archeologisch onderzoek blijkt dat veel bodemvondsten te maken hebben met rituele deposities, die wijzen op offeringen en andere -vermoedelijk- religieuze uitingen. We weten dat er allerlei seizoensgebonden tradities en vieringen moeten zijn geweest (zonnewende, oogstfeesten, enz.). Veel van onze hedendaagse christelijke vieringen vinden hierin hun verre oorsprong. Voorbeeld: als de winter begon, in november, moest het vee terug naar de stal. Dit was de tijd dat er dieren werden geslacht. Daarom heet november nog steeds de slachtmaand. Het Sint Maartenfeest is een christelijke variant van het oude heidense slachtfeest.

Veelgoderij.

De Friezen kenden meerdere goden waarvan Donar in het Noord-Hollandse kustgebied de belangrijkste lijkt. Donar is de god van de seizoenen, de vruchtbaarheid en de slacht van dieren. Hij heeft een onstuimige kracht en energie. Als hij met zijn bokkenkar over de wolken reed schoot er bliksem uit zijn hamer, waarmee hij reuzen bevocht. Donar werd door de Christenen naderhand afgeschilderd als de duivel. Een rode baard, bokkenhoorns, bokkenpoten en vuur werden zijn attributen, waarmee hij symbool stond voor kwaad en verderf. Maar voor de Friezen in de delta van het Oer-IJ – ver voor de kerstening - bracht Donar voorspoed, voedsel en nageslacht. Wodan is de andere belangrijke god van de Friezen. Zijn naam betekent woeden, wat staat voor heersen en zich manifesteren. Wodan was de god van de oorlog en een raadselachtige figuur. Een sjamaanachtige alweter, die uitmaakte welke krijger dapper was geweest en wie niet. De Germaanse volkeren hadden de god Wodan (ook wel Odin genoemd) hoog in het vaandel hadden staan. Wodan werd op zijn tochten bijgestaan door twee helpers, de raven. Men vermoedt onze Sinterklaas een uitvloeisel is van Wodan. De overeenkomsten zijn groot: zitten met een mantel op een paard, het lopen over daken en het straffen en prijzen met behulp van zijn zwarte helpers…). Wodan is in bijna heel noordelijk Europa de naamgever van de woensdag. In Engeland zegt met Wednesday (Wodans dag) en in Skandinavïë Onsdag (Odins dag

Heilige plekken

Dat de Friezen net als andere Germaanse stammen heiligdommen hadden, weten we uit de beschrijvingen van de eerste missionarissen in onze streken. Deze schreven over heilige bronnen, bomen, tempels, stenen of omheinde plaatsen. Volgens de missionarissen voltrokken de Friezen allerlei (voor hen) merkwaardige rituelen, waarbij ze zongen en soms bepaalde kleren, zoals dierenhuiden droegen. Hoe de heilige plaatsen van de Friezen er precies uit hebben gezien en hoe men de goden vereerde, is niet bekend.

Offerkuilen

Dat de Friezen bepaalde rituelen uitvoerden rond de nederzetting, getuigen de vele offerkuilen in de eerste eeuwen van de jaartelling. Bij opgravingen worden steevast kuilen blootgelegd die gevuld zijn met (resten) voorwerpen: botjes, schedels, takken, potten. Een vreemde inhoud. Dit soort kuilen werden tijdens opgravingen tot voor kort steevast aangeduid als ‘afvalkuilen’. Maar de laatste jaren is men ‘om’.

Water speelt een grote rol bij offeringen. Water symboliseert een snelle ‘doorstroom’ naar godenwereld. Waterputten werden met name in de eerste eeuwen na Christus vaak gewijd door er offergaven in te gooien, zoals mooi gepolijste potten. Opmerkelijk zijn de grote aantallen complete potten die zijn gevonden. Meestal kleine tot middelgrote potten, die vaak mooi gepolijst zijn. Of men ze vóór of na het in gebruik nemen van de put in legden, weten we niet. Naar de reden kunnen we alleen raden. Misschien vroegen ze de goden om goed water te schenken? Of bedankten ze de goden voor het gebruik van de oude put, voordat ze deze achterlieten of een nieuwe groeven?

Offeringen vonden tot de vierde eeuw vooral plaats in kuilen op droge plaatsen, dichtbij de boerderij. Daarna werden poelen en moerassen gebruikt. Water ging dus een nog grotere rol spelen. Vooral in een wat latere periode, de Vroege Middeleeuwen, begon men offergaven in poelen te werpen. Een waterpartij in de buurt van Beverwijk werd in de vroege Middeleeuwen gebruikt als offerplek. Vele bijzondere voorwerpen, die een bijzondere waarde voor de bewoners van het gebied gehad moeten hebben, werden in het water geworpen. Langs de oever werden greppels gegraven, die ervoor zorgden dat de bezoekers van de offerplek maar via één doorgang bij de oever konden komen. Deze greppels werden steeds vernieuwd, waardoor de ingang in de loop der tijd verschoof. Bij de geofferde voorwerpen hoorden grote ijzeren spijkers, munten, dierbotten, witte kiezelstenen van meer dan tien centimeter doorsnee en verder veel benen en metalen voorwerpen. Een andere offerpoel is gevonden in de Broekpolder. Hier zijn veel bijzondere voorwerpen gevonden, zoals bronzen mantelspelden, benen naalden, hagelwitte kiezelstenen en de zogenaamde Donar amuletten (zie ook hieronder) Dit zijn van been gemaakte, met snijwerk versierde, kegelvormige hangers, die ook in veel andere landen zijn gevonden waar ooit Germaanse stammen leefden. Men denkt dat ze bedoeld waren om voorspoed te wensen bij de god Donar, de vruchtbaarheidsgod en de god van de slacht.

Donar amuletten

In de Broekpolder (Beverwijk-Heemskerk) is eind jaren ’90 een offerplaats opgegraven. Hier zijn twee zogenaamde Donar amuletten gevonden. Het zijn mooi bewerkte hangers, versierd met lijnen en kruisen. Dit type amuletten (mystieke voorwerpen die men bij zich droeg) worden vrij frequent gevonden in gebieden waar vroeger Germaanse stammen leefden, van Engeland tot de Balkan en van Polen tot Noord-Frankrijk. De grootste dichtheid vinden we echter in west- en midden-Europa en dus ook in Nederland. Ze zijn meestal vervaardigd van hertengewei of bot en omdat ze met de hand gemaakt zijn, zijn er geen twee het zelfde. Donar amuletten stammen uit de 4e tot de 7e eeuw. De exemplaren van de Broekpolder worden gedateerd in de 6e eeuw. Dit type amulet is oorspronkelijk ontstaan uit een symbool uit de Romeinse wereld: de knots van Hercules. Donar amuletten worden haast altijd gevonden als bijgift in graven of crematies van vrouwen en kinderen, of in offerpoelen. Op het lichaam liggen de amuletten vaak bij de kruisstreek; ze werden aan de riem of ceintuur om de middel gedragen. Ze komen dus altijd voor in rituele context en hebben vrijwel zeker te maken met vruchtbaarheid. Omdat in de Germaanse wereld Donar als god voor huwelijk en vruchtbaarheid vereerd werd, wordt de relatie gelegd met de god Donar.

Dierenoffers

Uit diverse bronnen weten we dat de Germaanse volkeren in onze contreien dieren offerden bij speciale gelegenheden. Het doden van dieren deed men behalve om te eten ook om de goden gunstig te stemmen. Kuilen met dierenbotten (vooral koe) laten zien dat mensen voedsel offerden en zo de goden om voorspoed vroegen bij oogst en voortplanting van het vee. Hoe het precies gebeurde en waar, weten we niet. Je zou denken dat het wel door bepaalde aangewezen mensen gebeurde, die daarvoor ook bijvoorbeeld woorden of gezang gebruikten om contact te zoeken met de goden te leggen. Het paard was voor de Friezen een mythologisch belangrijk dier. In het Oer-IJ gebied, maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld in Denemarken, zijn paardenschedels gevonden die sterk verweerd waren en twee gaten hadden waardoor vermoedelijk stokken zijn gestoken. Ze hebben waarschijnlijk opgeprikt in het landschap gestaan. Mens en dieren werden soms ook samen begraven. In Uitgeest-Dorregeest zijn twee paardenskeletten gevonden naast die van mensen.

Zonnewende

De kortste dag (en dus de langste nacht) was in de winter een belangrijk moment voor de volkeren in noordelijk Europa. Vanaf dit moment gingen de dagen lengen en zouden er betere tijden aanbreken. Volgens archeologe Linda Therkorn, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, werd de Midwinterzonnewende gevierd door het werpen van speren naar de stervende zon van het oude jaar. Een variant op onze jaarwisseling en de vuurpijlen. Tijdens het wegwerpen van de oude zon werd een feestmaal gegeten; een variant op ons kerstfeest. Een vuur waarbij veel varkensbot is gevonden geeft aan dat men het er van nam tijdens deze viering. Bij de viering heeft vermoedelijk een paardenschedel op een gaffelvormige paal gestaan. Direct na het ondergaan van de zon was aan de winterhemel het sterrenbeeld ‘paard’ te zien.

Begraven
In de late IJzertijd en het begin van de Romeinse tijd is het in grote delen van Noordwest-Europa de gewoonte om doden te cremeren. Maar in Noord-Holland werden mensen behalve gecremeerd ook begraven. In Castricum-Oosterbuurt zijn crematieresten gevonden van hooguit vier mensen. Vanaf de derde eeuw – na de Romeinse Tijd – neemt begraven (inhumatie) de overhand. Meestal zijn de graven in noord-zuid richting gegraven. Maar uitzonderingen zijn er volop, evenals slordige bijzettingen zoals het ‘graf’ van Hilde. Mensen deelden vaak het grafveld met dieren. Regelmatig vinden archeologen begraven dieren temidden van mensen. Honden werden dichtbij huis gegraven. Het samen begraven van mens en dier hangt samen met het onder één dak wonen: de verbondenheid was groot.

Het kruis, het zwaard en de bijl

Bonifatius kwam in de 8e eeuw naar Velsen omdat hij daar “het dichtst bij de heidenen was”. Hij moet ook in het Oer-IJ gebied op talloze plekken het woord gevoerd hebben. Voor zijn toehoorders, groepen mensen uit de boerennederzettingen uit de buurt, moet zijn verhaal over Jezus en de bijbel, aanvankelijk zeer vreemd in de oren hebben geklonken. Ze komen een wereld (het Midden-Oosten) die hen totaal vreemd was. Toch stonden veel Germaanse volkeren, die er aan gewend waren meerdere goden te vereren, niet bij voorbaat negatief tegenover de predikers die een aardige nieuwe god kwamen presenteren. De problemen ontstonden wanneer geen andere goden dan de Christelijke mochten worden vereerd en ook voorouderverering werd verboden. De Christelijke missionarissen hebben er alles aan gedaan om de oude religie met wortel en tak uit te roeien. De heilige bomen en bossen werden gekapt, rituelen werden streng verboden en festiviteiten ter ere van Germaanse goden werden omgedoopt tot ‘christelijk’. De woeste natuurgebieden werden beschouwd als bezeten door demonen en zo veel mogelijk in cultuur gebracht. Door de verbeten ijver van de vroege missionarissen weten we dus weinig over het heidense geloof. De christenen vonden de religie van de Friezen verwerpelijk en konden of wilden nauwelijks onder woorden brengen wat die inhield. Omdat de kerk nauw samenwerkte met de nieuwe machthebbers, de Franken, kon het nieuwe geloof met fysiek geweld worden opgelegd, hetgeen ook gebeurde. Met middeleeuwse methoden werd de bevolking bekeerd. Van vrije keus was toen ook geen sprake dus nu hebben we t stukken beter in de 21e eeuw.







 Terug