romeinse foto

Above, a bronze picture of a Roman woman.

These items were actually the earliest "pictures".

Voorwerp: Romeinse foto van een jeugdige vrouw (bronzen afbeelding van zijn geliefde die de man meenam
als hij aan de Via Agrippa weg begon. Ter herinnering aan.... Dit waren eigenlijk de eerste foto's.
Afmeting: 6x5 cm.
Periode: 0 tot 400 n.Chr.

Bovenstaande foto: De vrouw van Lvcivs Sergivs Catilina.

De samenzwering van Catilina

Lucius Sergius Catilina werd geboren ca. 109/108 v.C. Hij was van adellijke afkomst, maar had zijn fortuin verspeeld en bezat alle eigenschappen van een bendeleider. Over zijn leven en politieke loopbaan voor de eigenlijke samenzwering is er niet zoveel bekend. Zijn wreedheid was wel reeds ten tijde van Sulla's dictatuur (82-79 v.C.) aan het licht gekomen: bij diens proscriptieterreur was hij een van de meest fanatieke aanklagers geweest.

Ondanks het feit dat hij zich in verschillende processen moest verdedigen (o.a. voor zijn daden tijdens het bewind van Sulla) – waarbij hij de gewoonte had de rechters om te kopen – doorliep hij een normale cursus honorum (politieke loopbaan). In 68 v.C. werd hij praetor (rechter) en in 67-66 v.C. propraetor (gouverneur) van de provincie Africa, die hij naar de gewoonte van die tijd uitperste. Bij zijn terugkeer werd hij door de bewoners van zijn provincie aangeklaagd wegens uitbuiting, maar ook dat was eerder regel dan uitzondering.

In de zomer van 66 v.C. stelde hij zich een eerste maal kandidaat voor het consulaat, maar hij zag zich gedwongen zijn kandidatuur in te trekken (zijn afwijzing door de senaat gebeurde in vrij onduidelijke omstandigheden). Volgens sommigen (onder wie Sallustius) werd reeds op het einde van dat jaar door Catilina een samenzwering op touw gezet (die volledig mislukt zou zijn door een slechte organisatie), maar veel historici twijfelen aan die versie van de feiten.

In juli 65 v.C. kwam het proces wegens uitbuiting van zijn provincie voor de rechtbank. Catilina werd vrijgesproken (mogelijk na omkoping van de jury), maar het verhinderde hem toch zijn kandidatuur te stellen voor de verkiezingen voor het ambtsjaar 64 v.C.

Toen Catilina het in de zomer van 64 v.C. een derde maal probeerde, was hij eindelijk effectief kandidaat voor het ambt van consul. In die strijd stond hij echter tegenover Marcus Tullius Cicero, die – hoewel een homo novus (nieuweling in de politiek) – de steun kreeg van alle conservatieve en vredelievende burgers. Catilina werd niet gekozen (ondanks de steun van Caesar en Crassus); Cicero en Gaius Antonius Hybrida haalden het.

Het jaar daarop (63 v.C.) was Catilina, reeds voor de vierde maal, opnieuw kandidaat voor het consulaat voor het volgende ambtsjaar (62 v.C.). Grotendeels ten gevolge van de actie die Cicero tegen hem voerde, leed Catilina andermaal een nederlaag. Decimus Junius Silanus en Lucius Licinius Murena werden de consules designati (aangeduide consuls, zo genoemd tot aan hun ambtsaanvaarding). Dit bracht Catilina ertoe nu definitief een samenzwering op touw te zetten.

Hij verenigde de veteranen van Sulla (wiens medewerker hij was geweest), de arme en uitgebuite burgers, de patriciërs die zich diep in de schulden hadden gewerkt of om een of andere weinig nette geschiedenis het gerecht hadden te vrezen en ten slotte alle avonturiers die enig profijt van een omwenteling konden verwachten (achter de schermen waarschijnlijk gesteund door Caesar en Crassus). Zijn troepen werden in Etrurië (ten noordwesten van Rome) verzameld en op verscheidene plaatsen in Italië ontstond onrust en hadden samenscholingen plaats.

De actie zou worden ingezet met de moord op de beide consuls en grootscheepse brandstichting in Rome, maar de aanslag tegen de staat mislukte doordat het plan uitlekte. Ook een poging om Cicero (een van de twee toenmalige consuls) te vermoorden had niet het gewenste resultaat. Een senatus consultum ultimum (eind oktober 63 v.C.) gaf aan Cicero dictatoriale volmacht, waarop hij Rome onder militaire bewaking stelde.

Op 8 november 63 v.C. verscheen Catilina in de senaat, waar Cicero hem vlijmende verwijten naar het hoofd slingerde in zijn eerste Catilinarische redevoering (in totaal kwamen er vier, bekend als de Catilinariae orationes of In Catilinam orationes). Catilina haastte zich de stad te verlaten en zijn leger in Etrurië op te zoeken. De volgende dag hield Cicero zijn tweede Catilinarische redevoering, waarmee hij het volk op de hoogte bracht van de gebeurtenissen. Op 15 november werd Catilina vogelvrij verklaard. Vijf leiders van de samenzwering – allen vooraanstaande burgers, die in Rome waren gebleven – werden op 2 en 3 december aangehouden. In zijn derde Catilinarische redevoering zette Cicero aan het volk de nieuwe ontwikkelingen uiteen.

Op 5 december 63 v.C. sprak Cicero in de senaat zijn vierde Catilinarische redevoering uit, waarin werd gehandeld over de strafmaat voor de aangehouden samenzweerders. De consul designatus Silanus stelde de doodstraf voor, terwijl Caesar (die de verdediging van de samenzweerders op zich nam) met veel behendigheid pleitte voor levenslange opsluiting. Overtuigd door de beroemde rede van Marcus Porcius Cato de Jongere, die als verdediger van de republiek en dus van de aristocratie vol overgave sprak ten gunste van de doodstraf, veroordeelde de senaat hen ter dood. Op bevel van Cicero werd het vonnis onmiddellijk voltrokken (zij werden gewurgd in het Tullianum, de staatsgevangenis). Voor Catilina was het echter te laat om zich nog terug te trekken: hij bond de strijd aan met het regeringsleger onder leiding van de consul Gaius Antonius Hybrida, maar hij werd verslagen in de Etrurische stad Pistoria (Pistoia in Toscane) en sneuvelde samen met vele makkers, die als leeuwen streden (begin januari 62 v.C.).

In de overtuiging dat hij de staat had gered van een ernstig gevaar, zorgde Cicero ervoor (o.a. met allerlei geschriften over zijn consulaat) dat niemand de glorie die hij in 63 v.C. had behaald, zou vergeten. Cato bezorgde hem de titel pater patriae (vader van het vaderland). De wettelijkheid van de executie van de gearresteerde samenzweerders werd echter spoedig in vraag gesteld door de volkspartij. Cicero dacht dat hij – om hem in deze aangelegenheid te steunen – een grote groep respectabele mensen zou kunnen samenbrengen uit zowel de senatoren- als de ridderstand (het ideaal van de concordia ordinum, de harmonie tussen de standen), maar tegen eind 61 v.C. werd het duidelijk dat dit een illusie was.

Een nog grotere misrekening was de vijandige positie die hij innam tegenover Caesar (Cicero had diens toenaderingen afgewezen uit schrik zijn politieke onafhankelijkheid te moeten opgeven). Publius Clodius Pulcher, een beschermeling van Caesar, diende als volkstribuun in 58 v.C. een wetsvoorstel in om iedereen vogelvrij te verklaren die zonder proces Romeinse burgers ter dood had gebracht (een actie die duidelijk was gericht tegen Cicero). Omdat hij van niemand steun kreeg, verliet Cicero vrijwillig Rome (maart 58 v.C.) en ging in ballingschap naar Macedonië. Zijn huizen in Rome en Tusculum werden volledig verwoest. Met de steun van Gnaeus Pompeius Magnus en van de volkstribuun Titus Annius Milo (de grote rivaal van Clodius) werd hij echter door een volksdecreet op 4 augustus 57 v.C. teruggeroepen en precies een maand later hartelijk verwelkomd in Rome.







 Terug