Voorwerp: Tetradrachme. Voorzijde Apollo.
Achterzijde man met drietand. 350 B.C.
Afmeting: 3 cm.
Periode: 500-0 B.C.
De ouders van Apollo waren Leto en Zeus. Toen Leto, de dochter van de Titanen Phoebe en Coeus, zwanger raakte van Zeus werd Hera, de vrouw van de oppergod Zeus, heel erg boos. Ze liet een gedrochtelijke slang ‘de Pythoon’ op haar af sturen. Poseidon bood Leto aan om naar zijn eiland Delos te vluchten om daar in alle rust te bevallen. Het was op dit eiland waar eerst Artemis, de godin van de maan en de jacht, en vervolgens haar tweelingbroer Apollo werden geboren. Zeus was zo in de wolken over de geboorte van zijn zoon, dat hij hem een lier schonk, het muziekinstrument waarop Apollo ongeëvenaard mooi kon spelen. Dankzij de godin Themis, die Apollo vanaf zijn geboorte voedde met nektar, groeide de pasgeboren god in vier dagen op tot een prachtige volwassen man. Over zijn jeugd is eigenlijk niets geschreven.
Apollo en Artemis beschermden en verdedigden hun moeder altijd. Diegene die hun moeder op welke manier dan ook beledigde was zijn of haar leven niet zeker. Een goed voorbeeld hiervan was het verhaal van Niobe. Toen deze vrouw aan het opscheppen was over het feit dat ze meer kinderen had dan Leto (negen zoons en negen dochters) vermoordden Apollo en Artemis al haar kinderen op twee na. Ook toen Tityus hun moeder bijna verkrachtte, vermoordden Apollo en Artemis hem.
Over het liefdesleven van Apollo valt te zeggen dat Apollo nooit in het huwelijksbootje is gestapt. Wel heeft hij altijd veel minnaressen gehad en hieruit kwamen acht kinderen voort. Apollo was tevens de eerste god die homoseksueel was. Zijn grote liefde was de beeldschone Spartaanse prins Hyacinthus. Deze werd op jonge leeftijd gedood door de god van de westenwind. Hij was namelijk jaloers op de prins omdat Apollo verliefd was op de prins en niet op hem. Apollo wilde zijn prins niet kwijt raken en veranderde de hem toen in een bloem; een hyacint.
Apollo versloeg ook de monsterachtige slang Python hierover was het volgende geschreven:
Uit Ovidius, Metamorphosen
"De godheid met de boog, tot op die tijd gewend zijn wapen alleen voor jacht op gems en reebok te gebruiken, schoot zijn koker bijna leeg – op de Python; de slang, verlamd door duizend pijlen, viel neer en uit zijn donkere wonden spoot giftig bloed. Bang dat de tijd zijn glorierijke daad zou doen verbleken, stelde Apollo een aan hem gewijde wedstrijd in: de Pythische Spelen – muzien- en sportwedstrijden ter ere van Apollo, eens in de vier jaar bij Delphi gevierd. Wie daar in mannenarmkracht, snelheid of met paardenspan de beste was, ontving een erekrans van eikenladeren – laurier bestond nog niet; Apollo moest zijn sierlijk hoofd vol lange lokken nog met loof van andere bomen kransen."
Bij de Griekse dichters was Apollo bijna een zeer geliefde godheid. Bijna nooit wordt over Apollo gesproken, vaak wordt hij ‘Foibos’ genoemd (zijn meest gebruikte bijnaam en ook eigenlijk de aanvullig tot zijn volledige naam) of ‘de zoon van Zeus en Leto’, en in andere gevallen wordt hij aangeduid met één van zijn vele bijnamen.
De heilige dieren van Apollo waren de dolfijn en de kraai.
De Olympische god Apollo had veel verschillende functies:
De pijlen van zijn zilveren boog konden onheil brengen, dit leidde bijvoorbeeld tot een pestepidemie in het Griekse
kamp voor Troje, omdat één van zijn priesters beledigd was.
Hij kon kwaad afweren en genezen.
Hij beschermde het vee tegen wolven en de akkers o.a. tegen de muizenplaag.
Hij was de god der wijsheid die tot zijn mensen sprak door middel van het orakel in Delphi en via zijn dichters.
Hij was de leider van de Muzen, die zich bezig hielden met kunst en wetenschap.
Hij was de zonnegod.
Daarbij had Apollo niet minder dan vierhonderdvijftig verschillende bijnamen. Enkele hiervan zijn: Foibos (“de stralende”),
de Zonnegod, God van de Beschaving en Orde, God van het Licht, God van de Poëzie, God van de Wetenschap,
God van de Waarheid, de God die Geneest, de God die Doodt, de Treffer van Verre, de Zilverboog, de God die Heelt,
de Vernieler, de Heiland, de Godheid met de Boog, de Genezer, de Booggod, de Zon (maar alleen in de vroegste
mythologische werken), de God van Delos, Afweerder van het Kwaad, Afweerder van de Dood, Beschermer tegen
de Pest, etc.
Als god van de boogschutters had Apollo als attributen pijlen en een boog, als god van de muziek en de poëzie
had hij een snaarinstrument (meestal een lier), als aanvoerder van de Muzen droeg hij een lauwerkrans en had
hij meestal ook een snaarinstrument, als zonnegod reed hij met een, door paarden getrokken, gouden wagen langs
de hemel, als herdersgod werd Apollo vaak afgebeeld terwijl hij lier speelde onder een boom. Ook zijn er veel
heiligdommen aan Apollo gewijd, omdat hij god van de voorspellingskunst was. Tenslotte als god van de kunst
had hij een van laurierbladeren gemaakte krans. De laurier was de boom van Apollo. Dat is te verklaren aan de
hand van het verhaal van Apollo en Daphne.
Apollo had Eros namelijk diep beledigd want hij vond zichzelf beter dan Eros en hij had gezegd dat de boog
van Eros beter bij hem paste dan bij Eros zelf. Als wraak beschoot Eros Apollo toen met een gouden pijl waardoor
Apollo meteen verliefd werd op Daphne. Maar Eros schoot ook een loden pijl en wel op Daphne, die de liefde bij haar
verdreef. Daphne ging toen de bossen in en Apollo ging haar achterna. Daphne was wanhopig en vroeg haar vader
Penuius om haar in een boom te veranderen.
(Uit Ovidius, Metamorphosen)
“Haar klacht weerklinkt nog, als een starre stijfheid haar bevangt: haar zachte borst wordt door een
dunne laag van schors omsloten, haar armen groeien uit tot takken en haar haar tot loof, haar voeten,
eerst zo snel, zijn nu verstokt tot trage wortels, haar hoofd wordt kruin Haar gratie is het enige wat rest.
Nog steeds bemint Apollo haar, zijn vingers langs de boomstam voelen haar hart nog sidderen onder de
nieuwe bast en met zijn armen om haar takken heen, als om een lichaam, kust hij het hout, maar zelfs
dat hout buigt van zijn kussen weg. Dan spreekt de god haar toe: ‘Omdat je niet mijn vrouw kunt worden,
zul je in elk geval mijn boom zijn, en jij zult voortaan mijn haar omkransen en mijn lier en pijlenkoker sieren.
Jij zult de Romeinse overwinnaars begeleiden, als hun blijde zege klinkt en ‘t Capitool de lange stoeten ziet naderen.
Jij zult een zeer getrouwe wachtpost zijn, vlak voor Augustus’ poort, dicht naast de eikeboom in ‘t midden,
en evenals mijn jeugdige hoofd steeds lange lokken draagt, zul jij voorgoed gelauwerd zijn en nooit meer zonder lover.”